Heinrich Alting (1583−1644)
De biografie van Heinrich Alting geeft ons een beeld van het leven van academici in de vroegmoderne tijd: net als bij velen van zijn tijd- en geloofsgenoten werd het leven van Alting gekenmerkt door spanningen en kritieke situaties. Hij dankte zijn sociale positie en zijn omgang met leidende personen van de internationale gereformeerde wereld aan het keurvorstelijke huis Wittelsbach, in Heidelberg. Alting zegt zelf dat zijn leerling Friedrich V, de “Winterkoning”, één van de belangrijkste figuren was, als het gaat om de opkomst en het verval van deze religieus-politiek gemotiveerde wereld en zijn expansie en implosie. Voor de Friese domineeszoon en gereformeerde geleerde ging het om een res publica lit[t]eraria in opkomst, die hem toegang verschafte tot gerenommeerde universiteiten en tot adellijke kringen, maar het kon ook een grote bedreiging vormen voor hem en zijn onderdanen. Het uitbreken van de zogenaamde Dertigjarige Oorlog en de inname van Heidelberg door Tilly vormt een belangrijk overgangspunt in zijn leven. Alting werd verbannen naar Nederland. Zijn ballingschap in Nederland was literair een vruchtbare tijd en zijn colleges waren succesvol. Totdat Altings ziekelijke toestand de overhand nam. In dit breekbare klimaat trad Alting op als opvoeder van prinsen, schoolhoofd, vakman, afgevaardigde, professor in de Loci en schrijver van talrijke boeken.
Onder deze boeken vallen in het historiografische genre vooral de Historia Ecclesiae Palatinae (1701) en de Theologia Historica (1664) op. De Paltische kerkgeschiedenis richt zich op de veranderingen en wisselingen op religieus gebied, die in de Palts bijzonder vaak hebben plaatsgevonden. Centraal staan de “vrome”, reformatiegezinde keurvorsten en bestuurders, met name Friedrich III, als primus inter pares. De geschiedenis van zijn moederkerk biedt ook heden ten dage nog allerlei interessante details op nog weinig onderzochte gebieden in de territoriale reformatiegeschiedschrijving. Veel ervan is echter inmiddels achterhaald en ook gecorrigeerd. In zijn nooit voltooide hoofdwerk, de Theologia Historica, gebuikt Alting het schema van de wereldgeschiedenis voor de klassieke dogmatische loci. Hij begint diachroon bij Adam, tot aan zijn eigen tijd (1635), met een eigen accentuering en hij volgt daarbij Melanchthons gereformeerde dogmatiek. Alting was door zijn onderwijs in Emden, Groningen, Herborn en Heidelberg zeer vertrouwd met de Loci. Hij komt materieel-dogmatisch en conceptueel op veel punten overeen met Augustinus, die hij herhaaldelijk noemt. Augustinus had de wereld- en kerkgeschiedenis ingedeeld in zes tijdsdelen, overeenkomend met de zes scheppingsdagen. Alting volgt het humanistisch-reformatorische geschiedbeeld en deelt de geschiedenis, aan de hand van opvallende historische cesuren en veranderingen (“mutationes”), in vijf periodes in, die hij weer in drieën verdeelt. Zijn leerling Georg Horn nam deze periodisering over en breidde het, in het geval van het Nieuwe Testament, uit tot een driedeling. De indeling van tijdperken in Oudheid, Middeleeuwen in Nieuwe Tijd, die een belangrijke Wirkungsgeschichte heeft gekregen, vindt onder andere hier zijn oorsprong. Zo vond Altings nieuwe inzet via allerlei omwegen waardering en werd het ook opgenomen in de historiografie van de zeventiende eeuw en verder. Voor Alting blijft echter vooral het pedagogische doel bepalend: de veranderingen en de wisselingen in de loop van de kerk- en dogmageschiedenis die Alting beschrijft zijn slechts toevalligheden en raken nog niet aan het wezen, namelijk de “reine” leer. Daarom is het ook misplaatst en anachronistisch om Alting als één van de vaders van de moderne, historisch-kritische dogmageschiedschrijving te bestempelen.
http://theoluniv.ub.rug.nl/133/1/2018%20Kl%C3%B6ckner%20dissertatie.pdf